Tekst en muziek / Texte et musique / Text and Music
David Gullentops and Thomas Thoelen, "Inleiding / Introduction"
Rita De Maeseneer, “Latijns-Amerikaanse swing: bolero en literatuur”
De orale cultuur heeft altijd een heel belangrijke rol gespeeld in Latijns-Amerika. Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw werden populaire muziekgenres vaak in postmoderne Latijns-Amerikaanse romans geciteerd. In dit artikel wordt dieper ingegaan op de verwijzingen naar de bolero, een soort romantische ballade. Na een korte situering van dit transnationale genre, zal de functionaliteit en implicaties van de referenties aan bolero’s in enkele romans en kortverhalen belicht worden vanuit queer en gender- perspectief, postkoloniale en postmoderne hoek. Als besluit zullen een aantal algemene bedenkingen geformuleerd worden in verband met de rol van populaire muziek in de hedendaagse Latijns-Amerikaanse literatuur.
Keywords: Latijns-Amerikaanse literatuur, populaire muziek, postkolonialiteit, gender, queer
Johan Callens, “Stephen Petronio’s recursieve muziekale maskerade”
In “Stephen Petronio’s recursieve muzikale maskerade” vertrekt Johan Callens vanuit een theoretische beschouwing over recursie in de podiumkunsten om een analyse te maken van The King Is Dead (Part 1) (1993-94), een voorstelling van The Stephen Petronio Dance Company, bestaande uit een solo op Elvis Presley’s “Love Me Tender” (1956) en een collectieve dans op Maurice Ravels recursieve muziekcompositie, Boléro (1928). Bij nader toezien blijkt de choreografie een dubbel eerbetoon aan Michael Clark en Rudolf Nureyev die allebei in Petronio’s persoonlijke en professionele leven een belangrijke rol hebben gespeeld. Daarbij liet Petronio zich ook inspireren op “The Masque of the Red Death” (1842), het bekende kortverhaal van Edgar Allan Poe, voor wie Ravel zijn leven lang een voorliefde koesterde. Petronio’s choreografie vervlecht daardoor op ingenieuze wijze dans met muziek en literatuur vanuit het besef dat die disciplines doorheen de geschiedenis stuk voor stuk gedreven worden door hetzelfde organisatorische en creatieve principe.
Carolien Van Nerom, “Orphée Rises Again. A Comparative Analysis of Orphée (Cocteau 1950; Glass 1993) Based on Settings and Characters”
Minimalist music might be characterized as non-narrative, but Orphée (1993), an opera by Philip Glass based on Cocteau’s eponymous 1950 film, shows that the narrativity of the libretto also affects the music of the opera. This particular analysis shows that both setting and characterization are not only expressed by means of the libretto, but also via the music. With regard to setting, it is clear that Glass modelled his music on Cocteau’s setting, but it is inevitably less specific. Still, Cocteau’s trope of parallel opposites (hell and mortal world) is clearly represented in the musical lines of both singers and orchestra. Regarding characterization, la Princesse – the personification of death – takes the lead in both opera and film, which is in sharp contrast with both the Orpheus myth and the Gluck opera (Orfeo ed Eurydice (1774)), from which a musical line is quoted by both Cocteau and Glass. In fact, Glass uses Gluck’s “The Dance of the Blessed Spirits” as a minimal motif to herald la Princesse’s coming in the first act. Other characters, such as Heurtebise and Orphée are also musically underscored, especially the latter’s stagnation in a forward-moving poetic environment. Eurydice’s role, however, is diminished even more in the opera compared to the film. Thus, in a very distinct style, Glass underscores certain narrative traits by means of his operatic music by using minimalist techniques.
Catherine Thomas, “Musique, ça tourne ! La chanson comme moteur intermédial dans Franz de Jacques Brel”
L’étude de la scène « du bal » issue du film Franz révèle que Jacques Brel s’est servi des outils qu’il maîtrisait dans la chanson pour aborder l’expérience de la réalisation cinématographique. L’examen génétique montre que la chanson brélienne exerce une influence déterminante sur la structure de cette scène. De plus, cet extrait repose sur un réseau particulièrement complexe de relations intermédiales régi par le genre de la chanson. Les échanges constants entre les médiums qui prennent successivement le devant à travers des relations intermédiales directe et indirecte reflètent les rapports hiérarchiques entre personnages. Enfin, le caractère répétitif qui définit la structure de la chanson brélienne et les positions dominant/dominé des médiums traduisent une circularité, elle-même source d’un « immobilisme dynamique ».
Sarah Defrise, “Réflexions 1950 de Joseph Jongen, journal d’une crise: analyse et édition du texte”
La découverte récente du manuscrit de Joseph Jongen intitulé Réflexions 1950 conservé à la Bibliothèque du Conservatoire Royal de Bruxelles constitue une contribution importante à la compréhension de l'œuvre du compositeur liégeois. Ces pages rédigées sous forme de journal sont le premier témoignage qui nous parvient des considérations esthétiques de l'auteur et de la position qu'il occupa dans la production musicale en Belgique de 1918 jusqu'à sa mort en 1953. Nous proposons dans un premier temps de recontextualiser – sur les plans historique et musicologique – les événements auxquels Jongen fait référence, puis tâchons d'esquisser le portrait esthétique d'un artiste en proie au doute et à l'angoisse de la page blanche. La transcription du texte conservé à la Bibliothèque du Conservatoire figure en annexe de notre article.
